Noodzaak voor gegevensverzameling
Volgens het Intergouvernementele Panel voor Klimaatsverandering (IPCC) is klimaatsverandering een verandering in de toestand van het klimaat. Die kan gekenmerkt worden door verandering in het gemiddelde (en) of de variabiliteit van de klimaateigenschappen die voor langere tijd voortduurt; meestal tientallen jaren of langer. Wat wil dit zeggen voor Suriname? Voor het verkrijgen van beter begrip van de situatie is gegevensverzameling onmisbaar.
De verwachting is dat de gemiddelde temperatuur in Suriname zal toenemen, de gemiddelde hoeveelheid regenval zal afnemen, de seizoenen zullen veranderen en het aantal stormen zal toenemen. Voor wat betreft de waterhuishouding wordt verwacht dat de grondwaterspiegel zal dalen, de zeespiegel zal stijgen en hierdoor het zoute zeewater het land verder binnen zal stromen.
Zulke voorspellingen zijn voor velen moeilijk te bevatten, omdat de veranderingen die plaatsvinden best langzaam verlopen. Ook is het moeilijk te weten wanneer een weersverschijnsel wel of niet het gevolg is van klimaatverandering. Om toch een beeld te krijgen van wat het kan betekenen en de mogelijke gevolgen daarvan, is het handig om een vergelijking te maken met weersverschijnselen waarmee we al bekend zijn.
Het fenomeen El Niño Southern Oscillation (kortom El Niño) is een tijdelijke verandering in weerspatronen op de gehele aarde, waarbij Suriname voornamelijk drogere perioden ondervindt. Daartegenover is er tijdens La Niña-jaren veel meer regenval. Een ander weersverschijnsel met serieuze gevolgen zijn sibibusi oftewel rukwinden.
In de recente geschiedenis was het zeer droge El Niño-jaar van 1997-1998 heel kenmerkend. De gemiddelde regenval was enorm afgenomen met als gevolg uitdroging van bijvoorbeeld het Bigi Pan-gebied, sterven van veel vissen en afname van de rijstproductie. Tijdens een recentere El Niño-periode (2004-2005) ontstonden serieuze voedseltekorten in het binnenland. En vanwege een laag waterpeil in het Brokopondostuwmeer werd een aantal turbines van de Afobakadam noodgedwongen stilgelegd.
Veel regen en wateroverlast
De gevolgen van La Niña liggen ons veel verser in het geheugen. 2021 en 2022 waren beide La Niña-jaren, met heel veel regen en wateroverlast voor Suriname, vooral in de eerste helft van elk jaar. Sibibusi staan bekend om de behoorlijke schade die ze kunnen aanrichten in bewoonde gebieden, zoals schade aan daken van gebouwen, het elektriciteitsnetwerk, andere infrastructuur en bomen. Erger nog; er hebben zich weleens persoonlijke ongelukken voorgedaan. In 2015 is zelfs iemand overleden als gevolg van rukwinden.
Tijdens dergelijke weersverschijnselen kampt men niet alleen met droogte, wateroverlast of schade aan bezittingen. Als gevolg van overstromingen treedt er vaker schade op aan landbouwgewassen in zowel de kustvlakte als het binnenland. In de kustvlakte heeft dit vaak als gevolg dat de prijzen van groenten en fruit stijgen, terwijl in het binnenland een dringende behoefte ontstaat aan voedselpakketten.
Die behoefte aan voedselpakketten, die soms wel maanden kan voortduren, heeft te maken met een aantal factoren. Landbouw in het binnenland, zoals uitgeoefend door inheemse en tribale volken, vindt overwegend plaats op kostgrondjes, die worden aangelegd op relatief vruchtbare gronden langs rivieroevers.
Gronden in hoger gelegen gebieden zijn minder of niet geschikt. Vanwege hun hoogteligging zijn zij vaak veel minder vruchtbaar en drogen zij sneller uit tijdens de droge tijd. Verder worden er traditioneel gewassen geteeld met lange groeiperioden (6 maanden tot wel 2 jaren), waaronder (bittere) cassave, ananas, bananen, yams, napi, tayersoorten en hooglandrijst. Deze gewassen worden al eeuwen geteeld door de inheemse en tribale volken; ze vormen een belangrijk onderdeel van hun dieet en culturele gebruiken.
Zeer kwetsbaar
De gewassen zijn veelal geschikt om te groeien onder de omstandigheden aanwezig op de kostgrondjes, zoals bevloeiing voornamelijk door de regen. De combinatie van hun lange groeiperiode, de nabijheid van de kostgrondjes ten opzichte van de rivieren en de afwezigheid van winkels waar er voedsel te koop is, maakt dat de inheemse en tribale gemeenschappen zeer kwetsbaar zijn voor wateroverlast.
Hun aanplanten worden vernietigd door (langdurige) overstroming, terwijl er geen of onvoldoende voeding te koop is in de nabijheid van dorpen. En ook al legt men een nieuwe aanplant aan, het duurt lang voor dat die oogstrijp is. Als er meerdere malen overstromingen optreden gedurende een jaar, worden opeenvolgende aanplanten vernietigd.
Hierdoor zijn de gemeenschappen wel maandenlang of langer afhankelijk van voedselpakketten, die worden gestuurd vanuit de kustvlakte. De transport van voedselpakketten wordt vaak ook nog bemoeilijkt door de uitgestrektheid van de getroffen gebieden, onder water gelopen of slecht begaanbare wegen en ondergelopen, daardoor onbruikbare airstrips.
Dit schetst slechts een beeld van de gevolgen van wateroverlast. Dan zijn in deze analyse nog niet eens andere factoren meegenomen, zoals droogte, verschuiving van seizoenen en sibibusi. Evenmin niet-klimaatgerelateerde factoren, waaronder draagmieren- en sprinkhanenplagen, uitputting van landbouwgronden, jachtwild- en vispopulaties nabij dorpsgemeenschapen en hoge kwikvoorkomens in consumptievis.
Toename watergerelateerde ziekten
Los van voedselonzekerheid hebben gemeenschappen, als gevolg van wateroverlast, ook te maken met toename van watergerelateerde ziekten, geen of beperkte toegang tot voldoende gezondheidszorg en een toename van problemen met betrekking tot de mentale gezondheid. Dit allemaal maakt inheemse en tribale gemeenschappen extra kwetsbaar voor zoiets als klimaatverandering.
Veel van deze gemeenschappen hebben enorm geleden van de wateroverlast als gevolg van La Niña in 2021-2022. Alhoewel er talloze voorbeelden zijn, belicht ik slechts enkele kort om een tastbaar beeld te scheppen van de situatie. In 2021 hadden veel gebieden te kampen met maandenlange wateroverlast waaronder Paramacca, Kwamalasamutu, Tapanahonie en het Matawaigebied
In april dat jaar waren dorpsgemeenschappen aan de Boven-Saramaccarivier getroffen door wateroverlast en hadden hierdoor dringend behoefte aan voedselpakketten. In juli daarop volgend werd het inheemse Trio-dorp Pelelu Tepu aan de Tapanahonierivier geteisterd door zware regens. De rivier trad buiten zijn oevers en woningen, kostgronden en het vliegveld liepen onder water. Door overtollig water in het bos kon ook niet gejaagd worden. De bewoners raakten dus niet alleen hun woonplaats tijdelijk kwijt, ook hun voedselvoorraden en zelfs de mogelijkheid om dringende hulp te ontvangen.
In mei 2023 kregen de dorpen Christiaankondre en Langamankondre, meer bekend als Galibi in het noordoosten van Suriname, te maken met stevige rukwinden. De watertoren raakte beschadigd met als gevolg dat ongeveer zevenhonderd personen geen water uit de kraan kregen.
Noodzaak gegevensverzameling
Opvallend is dat deze vraagstukken vaak pas de aandacht krijgen wanneer dringend hulp nodig is. Er is geen informatie beschikbaar over de duur en ernst van de noodsituaties. Het is dus niet duidelijk hoe lang de gemeenschappen bijvoorbeeld afhankelijk zijn van voedselpakketten. Ook niet welke effecten deze afhankelijkheid heeft op de gemeenschappen, in welke mate zij in staat zijn hun aanplanten te herstellen enzovoort.
Voor het verkrijgen van een beter begrip van de situatie zijn gegevens onmisbaar. Daarom is er noodzaak voor gegevensverzameling. Ook moet er gewerkt worden aan (betere) meldingssystemen, waardoor gemeenschappen ruim op tijd kunnen worden gewaarschuwd over dreigende gevaren.
Wanneer er dorpen onder water lopen, wordt door stedelingen vaak geroepen dat “deze mensen hun dorpen en kostgronden maar moeten verhuizen naar hoger gelegen gebieden”. Dergelijke uitspraken houden geen rekening met de omstandigheden van de inheemse en tribale gemeenschappen. De rivieren vormen hun enige of belangrijkste transportroute en waterbron. Verder zijn de rivieroevers de meest geschikte locaties voor de aanleg van kostgronden.
Zomaar verhuizen naar hoger land is daardoor geen gegeven. Dat zal gepaard moeten gaan met structurele ondersteuning vanuit de overheid. Voor onder andere bij het aanleggen van watertoevoersystemen naar de nieuwe woongebieden voor dagelijks levensonderhoud, goede transportroutes, duurzame alternatieven voor voedselvoorziening enzovoort.
Besluiten hierover kunnen niet worden genomen door beleidsmakers alleen. Wil men komen tot systemen die een beter kans van slagen hebben, dan moet men het internationaal voorgeschreven ‘FPIC’-principe toepassen. Dat staat voor Free, Prior and Informed Consent, wat betekent dat de gemeenschappen ruim vooraf en volledig worden geïnformeerd over de plannen. Op zodanige manier dat ze het goed begrijpen en vrijwillig hun goedkeuring (of afkeuring) daaraan geven.
In samenspraak met de gemeenschappen kunnen mogelijkheden worden bekeken voor maatregelen die hen weerbaarder kunnen maken tegen de gevolgen van klimaatverandering. Die maatregelen zullen voornamelijk ‘adaptief’ moeten zijn. Dat wil zeggen dat de gemeenschappen zich aanpassen aan de nieuwe en verwachte omstandigheden.
Beleid en plannen daarover moeten wel degelijk rekening houden met de traditionele leefwijze van inheemse en tribale gemeenschappen. Alleen op deze wijze kan aan oplossingen worden gewerkt die werkbaar, acceptabel en duurzaam zijn.
Chantal Landburg is consultant met een achtergrond in milieuwetenschappen en beheer van natuurlijke hulpbronnen. Haar werk omvat projectontwikkeling en management, milieu-onderzoeken en training, milieu-effectenrapportages en rampenbeheersingsprojecten.